Er was een een hele bange haas, die overal over kon piekeren. Hij woonde in een prachtig mangobos met wel duizend andere hazen.En op een zonnige dag was hij met name aan het denken over het einde van de wereld. Bibberend van angst ging hij liggen voor een dutje. “Want als de wereld vergaat, wat zal […]
Er was een een hele bange haas, die overal over kon piekeren. Hij woonde in een prachtig mangobos met wel duizend andere hazen.En op een zonnige dag was hij met name aan het denken over het einde van de wereld. Bibberend van angst ging hij liggen voor een dutje. “Want als de wereld vergaat, wat zal er dan met mij gebeuren”, dacht hij.
Maar net toen hij zijn ogen dicht deed, viel er een rijpe mango op een dor blad. Hiervan schrok de haas zich wezenloos: hij dacht de wereld echt aan het vergaan was. En in blinde paniek rende hij weg. Hij was zo bang dat hij niet eens achterom keek om te zien wat hij nu eigenlijk had gehoord.
Het haasje rende voorbij een andere haas. ‘Waarom ren je zo hard’? vroeg het ander haasje. Zonder te stoppen riep de bange haas: ‘De wereld vergaat! Ren voor je leven!’ ‘O nee!’ riep de andere haas, en hij rende achter het bange haasje aan. En terwijl ze zo door de mangobomen renden, hoorde de een na de andere haas dat de wereld aan het vergaan was. Een voor een renden de hazen mee, tot er wel duizend hazen door het bos stoven.
Vanuit het bos renden de hazen het struikgewas in, waar de everzwijnen wonen. Ze kwamen langs een everzwijn dat met zijn snuit in de aarde zat te wroeten. ‘Waarom rennen jullie zo?’ vroeg het everzwijn. ‘De wereld vergaat!’ riep een van de hazen. ‘Ren voor je leven’ ‘O nee!’ knorde het zwijn, en hij begon mee te rennen met de hazen. En terwijl de verschrikte dieren renden en renden, hoorde het ene na het andere zwijn dat de wereld aan het vergaan was. Een voor een renden ze, totdat er wel duizend zwijnen en duizend hazen door het struikgewas stoven.
Vanuit het struikgewas renden de hazen en de zwijnen het moerasland in, waar de herten wonen. Ze kwamen voorbij een hert dat aan een paar malse blaadjes stond te sabbelen. ‘Waarom rennen jullie zo?’ vroeg het hert. ‘De wereld vergaat!’ schreeuwde een van de zwijnen. ‘Ren voor je leven!’ ‘O nee!’ riep het hert uit, en hij begon mee te rennen met de hazen en de zwijnen. En terwijl de verschrikte dieren renden en renden, hoorde het ene na het andere hert dat de wereld aan het vergaan was. En een voor een begonnen ze mee te rennen, totdat er wel duizend herten en duizend zwijnen en duizend hazen samen door het moeras spetterden.
Vanuit het moerasland renden de hazen en de zwijnen en de herten het woud in, waar de tijgers wonen. Ze kwamen voorbij een tijger, die vredig lag te soezen. ‘Waarom rennen jullie zo?’ vroeg de tijger. ‘De wereld vergaat!’ schreeuwde een van de herten. ‘Ren voor je leven!’ ‘O nee!’ snoof de tijger, en hij begon mee te rennen met de hazen en de zwijnen en de herten. En terwijl de verschrikte dieren renden en renden, hoorde het ene na de andere tijger dat de wereld aan het vergaan was. En een voor een begonnen ze mee te rennen, totdat er wel duizend tijgers en duizend herten en duizend zwijnen en duizend hazen samen door het woud snelden.
Vanuit het woud renden de hazen en de zwijnen en de herten en de tijgers het kreupelbos in, waar de neushoorns wonen. Ze kwamen voorbij een neushoorn die bladeren van een struik stond te plukken. ‘Waarom rennen jullie zo?’ vroeg de neushoorn. ‘De wereld vergaat!’ schreeuwde een van de tijgers. ‘Ren voor je leven!’ ‘O nee!’ krijste de neushoorn, en hij begon mee te rennen met de hazen en de zwijnen en de herten en de tijgers. En terwijl de verschrikte dieren renden en renden, hoorde het ene na de andere neushoorn dat de wereld aan het vergaan was. En een voor een begonnen ze mee te rennen, totdat er wel duizend neushoorns en duizend tijgers en duizend herten en duizend zwijnen en duizend hazen samen door het kreupelwoud denderden.
Vanuit het kreupelbos renden de hazen en de zwijnen en de herten en de tijgers en de neushoorns de open vlakte op, waar de leeuwen wonen. Het gedreun van al die rennende, bange dieren verstoorde de leeuw die in de zon lag te luieren. ‘Waarom rennen jullie?’ brulde hij, toen de dieren vlak bij hem waren gekomen. ‘De wereld vergaat!’ riep een van de neushoorns ‘Ren voor je leven!’ De leeuw was wel jong, maar ook heel wijs. In plaats van meteen mee te rennen, keek de leeuw over al de aanstormende dieren heen om te zien of de wereld wel echt aan het vergaan was. Maar hij zag niets. Geen ontploffingen, geen rook, geen vlammen. De leeuw dacht: deze dieren zijn zo in paniek, dat er zo nog ongelukken gebeuren. Dus holde hij naar de dieren toe, opende zijn enorme muil en brulde zijn allerluidste brul.
Zoals je weet is er maar een ding erger dan het vergaan van de wereld, en dat is de allerluidste brul van de leeuw. Dus alle dieren drukten hun hoeven of klauwen of poten in de grond en kwamen struikelend over elkaar tot stilstand. Toen iedereen op de been was en het stof was neergedaald en het helemaal stil was geworden, vroeg de leeuw aan de neushoorns: ‘Wie heeft gezien dat de wereld vergaat?’ ‘Dat weten de tijgers’ zeiden de neushoorns. De leeuw vroeg het de tijgers. De tijgers haalden hun schouders op. ‘Vraag het de herten’. De herten zeiden dat de zwijnen het geroepen hadden. Volgens de zwijnen hadden de hazen het gehoord. De leeuw richtte zich tot de hazen. ‘Nou,’zei hij, ‘wie van jullie heeft gezien dat de wereld vergaat?’
‘Hij was het,’ zeiden alle hazen tegelijk, en ze wezen naar het bange haasje. De leeuw keek het haasje aan. ‘En?’ zei hij, met zijn diepe leeuwenstem. Trillend van angst vertelde het haasje aan de leeuw: ‘ik wilde gaan slapen in het mango-bos en toen hoorde ik ineens de wereld vergaan.’ ‘En wat hoorde je dan?’ vroeg de leeuw ‘Dat weet ik eigenlijk niet’, antwoordde het haasje. ‘ik was zo bang, ik ben meteen weggerend’. De leeuw richtte zich tot de andere dieren. ‘Het haasje en ik gaan kijken of de wereld echt vergaat.’
Met het haasje op zijn rug rende de leeuw zo snel als de wind over de vlakte, door het kreupelbos en het woud, het moerasland en het struikgewas, zonder te stoppen tot ze in het bos van de mangobomen kwamen. ‘Laat eens zien waar je lag,’ zei de leeuw. Het haasje wees naar zijn lievelingsplekje in de schaduw. En daar lag een op een verdord palmblad, en net gevallen mango. ‘Je hebt het vallen van die mango gehoord, en niet het vergaan van de wereld.’ zei de leeuw. ‘O’ zie het haasje met een klein stemmetje die zich een beetje dom voelde.
De leeuw en het haasje gingen terug door het bos, door het het struikgewas, door het moerasland, door het woud en het kreupelbos, terug naar de open vlakte waar de duizend neushoorns, de duizend tijgers, de duizend herten, de duizend zwijnen en de duizend hazen allemaal stonden te wachten om alles te horen over het vergaan van de wereld.